Hoe ik toch een goede arts werd in de ouderengeneeskunde

Als beginnend co-assistent belandde ik op een afdeling Interne Geneeskunde in een perifeer ziekenhuis. Er werd een patiënt opgenomen met een eenvoudige longontsteking. De arts voelde me aan de tand: hoe zullen we deze patiënt behandelen? Ik had geen flauw benul. “Met antibiotica natuurlijk!”, zei de zaalarts. Ja, daar zat wat in. Stom dat ik daar zelf niet op gekomen was!

Overambitieuze zaalarts

Na het coschap Interne Geneeskunde volgde het coschap Kindergeneeskunde. Het was rustig op de afdeling. Er lagen slechts een paar neonaten in de couveuses. De overambitieuze zaalarts liet mij het woord voeren tijdens de dagelijkse visite met de verpleegkundigen. Ik had geen flauw benul wat ik de verpleegkundigen zoal moest vragen. Belerend somde de zaalarts een heel rijtje controles op: vochtintake, temperatuur enzovoort. Ja, daar zat wat in. Tijdens mijn tussentijdse beoordeling gaf een zure kinderarts me te verstaan dat mijn klinisch redeneren dramatisch was en dat ik nooit een goede arts kon worden. Ze gaf me op de meeste punten een zware onvoldoende. Het bezorgde me een deuk in mijn zelfvertrouwen.

Dagdromer

De rest van de coschappen was ik steeds op mijn hoede. Angstvallig probeerde ik aardig gevonden te worden door alle artsen, in de hoop dat ze het me zouden vergeven dat ik er op medisch vlak weinig van bakte. Ik was gewoon niet zo snel met mijn conclusies. Ik was een dagdromer. Sprak uren met mijn patiënten, stelde ze op hun gemak. Soms was ik ook de mede-co’s en zaalartsen tot steun. Protocollen en richtlijnen konden me minder interesseren. Die kon ik altijd nog wel opzoeken.

Af en toe beetje morfine voorschrijven

Uiteindelijk ben ik mijn coschappen toch redelijk doorgekomen. Qua cijfers was ik een middenmoter. Mijn eerste baantje vond ik binnen het specialisme ouderengeneeskunde, in een groot verpleeghuis. Af en toe een beetje morfine voorschrijven, dat kon ik zelfs nog, was mijn gedachte. Het specialisme bleek veel meer te behelzen. De specialisten ouderengeneeskunde waar ik mee werkte waren zeer kundige en ervaren artsen. Ik had ze danig onderschat.

Lang leve het gezond verstand

De materie in het verpleeghuis was complex, maar ik merkte dat ik hierdoor zelf wonder boven wonder begon op te bloeien. Naarmate ik meer klinische ervaring had opgedaan, kon ik steeds vaker terugvallen op patroonherkenning: ik hoefde bij een eenvoudige longontsteking nu niet meer zo lang na te denken over de behandelmogelijkheden. Voor de complexere problematiek kon ik terugvallen op mijn gezonde verstand. Daar bestonden toch geen protocollen of richtlijnen voor. En ook mijn betrokkenheid bij de patiënten en collega’s werd in deze werkomgeving op waarde geschat. Ik was toch nog een goede arts geworden, alleen niet in een geprotocolleerd ziekenhuisvak!